1.
Hebben je ouders of grootouders een psychische aandoening (gehad)?
2.
Heb je broers of zussen die psychische klachten hebben (gehad)?
3.
Ik ben pessimistisch van aard (ik zie dingen van de negatieve kant, somber over de toekomst)
4.
Ik kan slecht met stress omgaan, ik ervaar stress als heel negatief.
5.
Ik ben een binnenvetter / ik deel niet snel mijn gevoel of gedachten.
6.
Ik voel me vaak moe of niet uitgerust.
8.
Ik vind het lastig om al mijn verplichtingen bij te houden.
10.
Ik gebruik regelmatig (wekelijks) (meer dan 3 glazen) alcohol of ik gebruik drugs.
11.
Ik heb ongezonde leef en eetgewoonten (sport weinig tot niet, eet weinig gezonde voeding)
12.
Ik ben of voel mij alleen.
14.
Ik voel me vaak gespannen.
15.
Heb je je in je jeugd vaker onveilig gevoeld?
16.
Ik heb veel schuldgevoelens, schaamte of spijt.
17.
Ik ben slachtoffer geweest van een ongeluk of misdrijf of een geliefde verloren.